|
Om 8u30 staan we met twaalf klaar om één van de vele coöperatieve mijnen op Mont Rico te bezoeken. De anderen willen of kunnen niet mee. Juan en Pedro zijn onze gidsen.
Eerst rijden we naar een huisje aan de rand van de stad om onze laarzen, "vuile kledij", helm, zaklamp en (last but not least) stofmasker op te pikken. Ook doen we nog enkele "inkopen": coca bladeren en limonade voor de mijnwerkers, evenals een beetje dynamiet om te zien hoe het werkt. Inderdaad, hier kan je even makkelijk dynamiet kopen als bij ons een brood.
Daarna rijden we in een busje de berg op naar de ingang van een coöperatieve mijn. Er zijn op deze berg ook privé mijnen waar er een goede organisatie is. Maar omdat men hier veelal machines gebruikt, heeft men weinig mensen nodig. De andere mijnwerkers organiseren zich dus in groepjes van een 20-tal mijnwerken, en graven "op goed geluk" gangen doorheen de berg. Ze worden betaald per vrachtwagen die ze boven halen. Op een normale dag werken er 7000 mensen in de mijnen. En hoewel officieel verboden, zijn een 1000-tal van hen jonger dan 16 jaar. Deze kinderen zijn de loopjongens. In het totaal zijn er 500 mijnen, waarvan er nog 120 actief zijn. De mijnwerkers blijven in armoedige omstandigheden werken, omdat ze op deze manier ongeveer evenveel kunnen verdienen als een leraar, en veel meer dan bijvoorbeeld een bouwvakker.
Na deze uitleg gaan we in gesloten slagorde (Juan voorop, Pedro achteraan) de mijn in. De lange mensen moeten zich bijna continue bukken, en regelmatig moeten zelfs de kleinsten door de knieën gaan. Het gangpad is niet erg breed, en er is veel water op de grond. "Gelukkig" kan je de kolenwagentjes al van ver horen aankomen, zodat je op tijd kan wegduiken in één of andere nis.
De eerste stop is bij "El Tio" (de duivel). Hier is een klein museum ingericht, maar in het schijnsel van onze koplampen ziet het er allemaal maar vreemd uit. Dankzij Alma kunnen we zelfs het gebruikelijke offer (sigaretten) brengen aan El Tio, zodat we enkele wensen kunnen doen: een goede opbrengst voor de mijnwerkers, een veilige terugkeer voor de groep, en nog veel toeristen voor onze gidsen.
De gang wordt nu alsmaar smaller, en ondertussen blijven lege (200kg) en volle (800kg) kolenwagentjes ons passeren. Ze worden telkens geduwd door 2 personen. Op het einde van de gang ziet iedereen het nog zitten, en via een heel smalle kronkelende schacht dalen we (op ons zitvlak) 45m naar beneden: van level 1 naar level 3. Hier zien we de mijnwerkers in actie: met z'n vieren duwen ze wagentjes van 2000kg. Deze worden op vaste plaatsen leeg gemaakt, en met behulp van kleinere karretjes naar level 1 getakeld. Iedereen die we tegenkomen krijgt wat cocabladeren en drank. De mijnwerkers werken 8u per dag, enkel op cocabladeren.
Uiteindelijk draait de gang naar de (gezonde) buitenlucht. Twee uur in de mijn, en onze stofmaskers zien pikzwart... mijnwerkers werken hier elke dag in... Buiten toont Juan hoe men het dynamiet gebruikt. Pedro moet maar zorgen dat hij het op tijd op een veilige plaats kan laten ontploffen.
Na dit avontuur keren we terug om onze kleren te wisselen en een douche te nemen. Van Willem vernemen we dat hij het programma op de zoutmeren heeft aangepast, zodat we het symfonische orkest kunnen zien. Dit is een éénmalige gebeurtenis op het zoutmeer, georganiseerd in het kader van de cultuurweek.
Na een snelle hap gaan we met drieën (Britta) naar het Santa Teresa klooster, voor de rondleiding van 15u. Deze maal in ééntalig Spaans, dus moet Veerle af en toe als vertaler optreden. In het klooster zijn zeer veel waardevolle voorwerpen van vroeger en nu bewaard gebleven.
Snel wat brood kopen voor de komende dagen, en dan gaan we eten in "Las Vegas". Opnieuw een eenvoudig restaurant. Hier worden we wel getrakteerd op 2 (liter-) flessen Potosi Pilsener. Nog vlug naar huis mailen, en de eerste week van de reis zit er op.
|